De wereld als spiegel

tl;dr: Alles wat we ‘in de wereld’ waarnemen en veroordelen, is een projectie van wat we in onze eigen geest niet willen accepteren. 

God heeft de wereld niet geschapen. Dat doen we zelf, constant, elk moment opnieuw, zonder erbij stil te staan. We beseffen daarbij niet dat we eindeloos dezelfde vergissing uit de illusie van het verleden herhalen.
 
We projecteren onze liefdeloze gedachten onmiddellijk en onbewust buiten de geest, zodat het lijkt alsof er een akelige wereld buiten ons bestaat, die we fysiek in zijn eindeloze verdeeldheid kunnen waarnemen en ervaren, maar die in feite alleen maar de troosteloosheid van onze onbewust gekoesterde illusie van afgescheidenheid weergeeft.
 
Er bestaat helemaal geen wereld, of wat dan ook, buiten de geest. Geest is de enige werkelijkheid en geest is niets anders dan volmaakte Liefde, eeuwig en onveranderlijk. We kunnen het God noemen, maar dan niet god als een afzonderlijk wezen. Wij zijn geen individueel lichaam maar één geest, één met God. Eenheid is iets wat we niet kunnen begrijpen, want alle begrijp is dualistisch en de werkelijkheid is EEN – puur non-dualistisch, geen subject, geen object, geen onderscheid.
 
De wereld van afzonderlijke dingen is een illusie waarmee de grenzeloze geest ooit eens speelde door te denken aan afgescheidenheid. Dat was een dwaas idee dat in werkelijkheid onmiddellijk voorbij was, maar het was een vergissing om het heel eventjes serieus te nemen. In de illusie van afgescheidenheid beleven wij dat moment waarop we het idee van een bestaan in afgescheidenheid, los van God, serieus namen steeds weer opnieuw en daarom voelen we ons onbewust schuldig tegenover onze Schepper. God als idee vertegenwoordigt nu alles waar we bang voor zijn – en veel religies maken daar dankbaar gebruik van om ons in de verschrikkelijke illusie van schuld en zonde gevangen te houden.
 
Denken in afgescheidenheid betekent ook dat we onszelf als uniek en speciaal individu erg serieus nemen. Dat illusoire bestaan als individu is wat de angst voor God mogelijk maakt. Eenheid kan immers niet bang zijn van zichzelf. Omdat we onszelf zo serieus nemen, gaan we nog liever dood als individueel lichaam dan zonder afzonderlijke identiteit op te gaan in de grenzeloze Eenheid die we zijn. Alsof het in werkelijkheid wat uitmaakt, want we blijven natuurlijk gewoon wat we zijn: onverbrekelijk en onbedreigd één met God.
 
Sinds we – als één geest – in de illusie zijn gaan geloven, hebben we de mogelijkheid om alles altijd op twee totaal verschillende manieren te zien, waarvan er overigens maar één op waarheid berust.
 
De eerste manier is om in de wereld naar hartenlust te veroordelen wat we in onze eigen geest niet willen accepteren en onszelf als onschuldig slachtoffer ervan voor te stellen. Het geweld in de wereld bewijst dan immers dat wij onschuldig zijn. De dood is vervolgens het ultieme bewijs dat we niet meer dan de hersenfunctie van een lichaam zijn. Daarmee hebben we ons bewustzijn volkomen geestloos gemaakt en kunnen we onbewust blijven van de in onszelf liggende oorzaak van ons lijden. 
 
De tweede manier ziet de wereld als de spiegel van onze ziel. Alle dingen die we waarnemen en ervaren zijn in die visie een leermiddel om de bron van ons lijden te leren kennen: de liefdeloze gedachten van schuld, zondigheid en angst die we onbewust koesteren in onze geest maar totaal niet van onszelf accepteren en daarom meteen buiten ons projecteren.

Als we ons herinneren wat we werkelijk zijn – als we beseffen dat de wereld niet bestaat en dat absoluut alles, wat dan ook, nooit is gebeurd – kunnen we onszelf eindelijk vergeven en daardoor onze schuld ook niet meer op de ander projecteren. Daarmee is de ander dus ook meteen vergeven. We kunnen altijd alleen maar vergeving accepteren voor onszelf, want we zijn één geest en de zogenaamde ander is wat wij zijn. We kunnen alles vergeven juist omdat het niet echt bestaat. 
 
De wereld zal onze innerlijke verandering onmiddellijk weerspiegelen. Uiterlijk kan het fysieke oog misschien geen verschil zien, maar in plaats van agressie en haat herkennen we in alles en iedereen ofwel een uitdrukking van liefde ofwel, als het zich voordoet als angst, haat of agressie, simpelweg een roep om liefde. We interpreteren alles in termen van liefde in plaats van haat, omdat dat is wat we nu projecteren. De wereld is en blijft niet meer dan een gedachte en we zien alleen maar wat we – tot op het diepste niveau – denken.

Stan